Het drama van dat, wat en de komma

Veel mensen hebben ruzie met ‘dat’. Ze twijfelen of ze soms niet ‘wat’ zouden moeten schrijven. Of ze vragen zich af waarom er in dat krantenartikel geen komma voor ‘dat’ staat, terwijl ze op school geleerd hebben dat je altijd een komma voor ‘dat’ moet plaatsen.

Om met dat laatste te beginnen: je schrijft niet altijd een komma voor ‘dat’. Die komma kan namelijk voor een verschil in betekenis zorgen, en je moet je dus afvragen wat je precies bedoelt.

– Je schrijft geen komma voor ‘dat’ als het een aanwijzend voornaamwoord is. In de zin hieronder wijs je met ‘dat’ aan om welk kind het precies gaat:

Ik zag dat kind gister op straat spelen.

– Je schrijft geen komma voor ‘dat’ als het aan het begin van een beperkende bijzin staat. Dat wordt al lastiger. Een beperkende bijzin geeft nog specifieker aan waar het in de hoofdzin om gaat. Je perkt het onderwerp ermee in. Laat je die bijzin weg, dan is de informatie uit de hoofdzin niet meer (helemaal) correct of volledig.

Het kind dat gister op straat speelde, is 8 jaar oud. (en dus niet het kind dat vandaag op straat speelt)

– Je schrijft wel een komma voor ‘dat’ als het aan het begin van een uitbreidende bijzin staat. De uitbreidende bijzin voegt extra informatie toe die je niet per se nodig hebt. Het is een bonus. Zo’n bonuszinnetje spreek je vaak op een iets lagere toon uit. Je kunt het ook weglaten.

Het kind, dat gister (trouwens) op straat speelde, is vandaag jarig.

Kijk dus goed naar wat je precies wilt zeggen en waarop je de nadruk wilt leggen.

Voeg je een bijzin toe die noodzakelijk is om de hoofdzin goed te begrijpen?
-> geen komma.
Is je bijzin een bonus?
-> wel een komma (nog meer bonus dus).

Tot zover ‘dat’ en de komma. Maar hoe zit het nu met ‘dat’ en ‘wat’?

Je gebruikt ‘dat’ als je verwijst naar iets concreets, iets wat bepaald is. In veel gevallen gaat het dan om een zelfstandig naamwoord.

Het huis dat op instorten staat, was van mijn tante.

Verwijs je naar iets ‘vaags’, iets algemeens of iets wat onbepaald is, dan gebruik je ‘wat’.

Het beste wat je nu kunt doen, is heel hard wegrennen.

Na alles, enige, dat, iets, het eerste etc. schrijf je dus ‘wat’. Als je deze woorden wilt omschrijven, moet je daar namelijk nog meer vage, algemene begrippen voor gebruiken.

Alles wat je vandaag geleerd hebt, kun je meteen in praktijk brengen.

‘Alles wat je vandaag geleerd hebt’ lijkt misschien best concreet, maar ‘alles’ zegt nog helemaal niks over wat je nu precies geleerd hebt. Vandaar dat je hier kiest voor wat.

Zijn er nog andere taalkwesties waar je regelmatig ruzie mee hebt? Laat het mij weten.

© 2014 Annet Talsma > Bureau Eigenwijs

Meer schrijftips? Meld je rechtsboven aan voor mijn e-magazine en je krijgt meteen het SPIEKBRIEFJE (voor slimme schrijvers) in je mailbox met nog meer tips om goeie teksten te schrijven.

 

De SSS-formule – voor meer lol in schrijvenHoe je ‘imposante’ teksten schrijft